Het groene gezicht Gustav Meyrink; Hoofdstuk Acht.
blz. 156
..., de weg van het martelaarschap had gewezen.
Overweldigd door smart legde zij haar voorhoofd tegen de balustrade en met verkrampte lippen welde in haar als een schreeuw een gebed op: dat toch de geringste uit de schare van hen, die om wille van de liefde de rivier des doods waren overgestoken, haar zou mogen verschijnen om haar het pad naar de mysterieuze kroon des levens te onthullen, opdat zij die zou kunnen ontvangen - én prijsgeven. Alsof een hand haar hoofd had aangeraakt, keek zij op en zag dat de hemel plotseling veranderd was. Er dwars doorheen liep een spleet van licht, waarin de sterren zich stortten als een door de stormwind voortgejaagde wolk van glanzende eendagsvliegen.
Er werd een zaal zichtbaar en aan een lange tafel zaten oeroude mannen in geplooide gewaden, de ogen strak op haar gevestigd, alsof ze bereid waren te vernemen wat zij te zeggen had.
De hoogste onder hen had de gelaatstrekken van een vreemd ras, tussen de wenkbrauwen een vlammend teken, en van zijn slapen gingen twee verblindende stralen uit, als de horens van Mozes.
Eva voelde dat zij een gelofte moest doen, maar ze kon de woorden niet vinden. Zij wilde smeken dat de ouden haar bede zouden verhoren, maar haar gebed kon niet opstijgen; het bleef in haar keel steken en kwam haar mond niet uit.
Langzaam begon de lichtspleet zich weer te sluiten, en toen de zaal en de tafel steeds onduidelijker werden en tenslotte geheel vervaagden, legde de Melkweg er zich als een lichtend litteken overheen.
wordt vervolgd
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
walterkas811@gmail.com